Nulmeting en controlegroep

Wanneer er gebruik gemaakt wordt van metingen waar je als onderzoeker een interventie met een groep proefpersonen of ander levende materie doet, dan moet je overwegen of het nodig dat een nulmeting en/of een controlegroep nodig zijn. In gedragswetenschappen wordt het plegen van een interventie "conditioneren" genoemd. 

NULMETING

In het voorbeeld dat je onderzoekt hoe honden zo goed mogelijk aan de riem kan leren mee te lopen, kan je onderzoeken wat de invloed ervan is om telkens om te draaien zodra de hond vooruit loopt en aan de riem trekt (omdraaien is de interventie).

FOUT: 100 honden een week lang uitlaten, waarbij de persoon die de hond uitlaat gelijk omdraait wanneer de hond vooruit loopt en aan de riem trekt.  Er wordt genoteerd hoe vaak ze tijdens de week uitlaten aan de riem trekken.

BETER:  Eerst van 50 honden een week lang bijhouden hoe vaak de hond aan de riem trekt (dit is de nulmeting) en vervolgens een maand lang de hond uitlaten met het trucje. Na een maand houdt je van dezelfde hond weer een maand bij of het aantal keren dat de hond aan de riem trekt verbeterd is.

Omdat je je richt op het verbeteren van gedrag en de proefdieren in dit geval heel verschillende startsituatie hebben moet je niet kijken naar groepsgemiddeld gedrag maar naar verbeteringen van de individuele proefdieren. De afhankelijke variabele is dan de "relatieve" verbetering ten opzichte van de nul meting. 

CONTROLEGROEP (BLANCO)

Een tweede verbetering in het experiment hierboven naast een nulmeting is het gebruik van een controlegroep (ook wel. Dat is een groep die het gehele experiment ondergaat maar dan zonder de interventie.

FOUT: Eerst van 50 honden een week lang bijhouden hoe vaak de hond aan de riem trekt (dit is de nulmeting) en vervolgens een maand lang de hond uitlaten met het trucje. Na een maand houdt je van dezelfde hond weer een maand bij of het aantal keren dat de hond aan de riem trekt verbeterd is.

GOED:  Eerst van 50 honden een week lang bijhouden hoe vaak de hond aan de riem trekt (dit is de nulmeting) . Vervolgens leer je de helft van de hondenbezitters het trucje en vertel je dat ze het meeloopgedrag moeten verbeteren door het trucje uit te voeren. 25 andere bezitters vertel en leer je het trucje niet. Na een maand ga je een week weer bijhouden hoe de groepen op het gedrag van de hond m.b.t. het aan de riem trekken verbeterd is.

Door de interventie (omdraaien wanneer de hond aan de riem trekt) bij de helft van de proefpersonen/dieren niet toe te passen en bij de ander helft niet, sluit je uit dat honden sowieso tijdens hun leven beter leren mee te lopen tijdens het uitlaten.  Bovendien heeft in dit geval het meten ook mogelijk invloed op het opvoeden van de hond.

Door het gebruik van de blanco groep kan je 2 groepen vergelijken die alles hetzelfde meegemaakt hebben behalve het feit dat de helft de les en de opdracht voor het trucje (interventie)  toegepast heeft. Het zou goed zijn om achteraf aan de groep zonder interventie te vragen of er tijdens het uitlaten mensen uit zichzelf het trucje van het omkeren toegepast hebben zodat je deze meetresultaten kunt diskwalificeren.

Een onderzoek is dubbelblind wanneer degene die "meet" en de "proefpersoon" niet weten wie "geïntervenieerde-" en "controlegroep" is. Dus als in dit geval alle hondenbezitters en degene die de instructies geeft niet weet waar het onderzoek over gaat.

  • Door: gk, leerlaag: NWO PWSn
  • '22 sep